Doopsgezinden geschiedenis

Over Doopsgezinden

De christelijke traditie kent vele gezichten en dus vele kerken, ieder met een eigen interpretatie van het geloof dat varieert van heel vrij tot streng en gesloten. De doopsgezinden vormen in Nederland een christelijke geloofsgemeenschap die in deze traditie een vrijzinnig protestants gezicht toont. De doopsgezinde kerk staat bekend als Doopgezinde Broederschap, een eigentijdse en open groepering zonder hiërarchische structuren, waar mannen en vrouwen (‘broeders’ en ‘zusters’) gelijkwaardig zijn. Wereldwijd zijn er 1,4 miljoen doopsgezinden, die dan meestal Mennonieten heten naar Menno Simons (1496-1561). De doopsgezinde broederschappen van over de hele wereld zijn verenigd in de Mennonite World Conference.

De Fries Menno Simons was eerst een rooms-katholiek priester, hij werd in 1524 aangesteld als vicaris in Pingjum (een dorp in Friesland) maar hij raakte in gewetensnood over de leer van de kerk. Liever nam hij de pas in het Nederlands vertaalde Bijbel als uitgangspunt. Rond 1531 raakt hij onder de indruk van de uit Zwitserland stammende anabaptisten, ook wel dopers of wederdopers genoemd en in 1536 stapte hij over naar de geloofsgemeenschap van de dopersen, ook al werd die wreed vervolgd.

Nieuw was dat Menno Simons geweldloosheid preekte. Hij nam het evangelie zo letterlijk mogelijk, preekte de afzondering van de ‘wereld’: het dragen van wapens en het zweren van eden werd verboden. Geloof kwam minder op woorden en rituelen aan dan op daden.

Ook de mennonieten of mennisten werden zwaar vervolgd: enkele duizenden volgelingen werden geëxecuteerd, anderen vluchtten vooral naar Polen. Hoewel ook Menno voortdurend op de vlucht was, slaagde hij erin het gemeenteleven te organiseren. Hij is dan ook de eerste en de enige (radicale) hervormer van Nederlandse bodem.

Nadat het calvinisme ca 1550 als nieuwe concurrent opkwam en omstreeks 1578 de vervolging zou ophouden, raakten de min of meer getolereerde dopers zeer verdeeld. In de Gouden Eeuw liet het meest vooruitstrevende deel (de doopsgezinden) de afzondering van de wereld varen, terwijl een steeds kleiner deel (zich bij voorkeur mennoniet noemend) vasthield aan de oude leer en tradities. In de 18de eeuw werden veel doopsgezinden voorvechters van de Verlichting met haar ideaal van algemene tolerantie en politieke vrijheid, wat echter een sterk ledenverlies tot gevolg had. In 1811 werd de Algemene Doopsgezinde Sociëteit opgericht en daarmee zette een tweede periode van bloei in. Doopsgezind Nederland ontwikkelde zich verder tot een niet-dogmatische richting met veel aandacht voor praktisch christendom. De Gemeentedagbeweging aan het begin van de 20ste eeuw zorgde voor een verdieping van het geloofsleven en herijking van teloorgegane principes; hieruit zouden ook de broederschapshuizen voortkomen.

Zo zijn met vallen en opstaan, dankzij een sterk individueel bepaald geloof dat in gemeenschap beleefd wordt, de belangrijkste geloofskenmerken steeds overeind gebleven. Deze ontwikkeling heeft de Nederlandse doopsgezinden ‘anders’, vrijzinniger gemaakt dan hun geloofsgenoten elders in de wereldbroederschap. Doopsgezind geloof en sociaal bewustzijn uiten zich in de 20ste en 21ste eeuw vaak in praktisch hulpwerk in Zuid Amerika, Afrika en Azië en ook in de eigen omgeving in Nederland. Het rentmeesterschap van de aarde en de strijd tegen de bewapening zijn onderdelen van het werken aan een godsdienstig leven geworden.