“Pastorie in Oorlogstijd”
In de aanloop naar de viering van 80 jaar bevrijding zal aandacht besteed worden aan ds. Abr. Mulder en onderduikers in de pastorie.
Als eerste het volgende citaat:
Abraham Mulder
Ds. Abraham Mulder was al voor de oorlog betrokken bij hulpwerk aan Joodse vluchtelingen. In oktober 1940 werd hij in Giethoorn beroepen en hij zou er tot 1946 blijven. Hij was een man van grote maatschappelijke betrokkenheid, met zorgen om de werkloosheid en de toenemende bewapening. Hij had een scherp oog voor de strijdigheid van het evangelie met het nationaalsocialisme. Hij onderstreepte het belang van recht en gerechtigheid. Ons leven na de Bevrijding moet dan ook niet staan in het teken van vergelding en wraakzucht, maar in dat van de liefde. In 1 Korinthe 13 staat over de liefde dat zij alles bedekt. Dit klinkt in onze oren niet helemaal goed. Bedoeld wordt dat liefde een beschutting aanbrengt. Liefde is … zo leven dat er luwte is, van die plekken waar een mensenkind even of langer kan schuilen en veilig zijn. Er zijn momenten dat je zelf die ruimte kunt bieden. En je kunt er zelfs je leven aan te danken hebben.
In de meidagen zal door de familie in de pastorietuin een herdenkingsplaquette geplaatst worden.
Inspiratie: Gerke van Hiele, ‘Een duik in het verleden van Giethoorn’, p. 102. Verkrijgbaar bij Museum Giethoorn en Primera.
Ds. Gerke van Hiele
1940, Oorlogstijd;
Een duik in het verleden van Giethoorn, 50 columns (p. 98 e.v.) geschreven door Gerke van Hiele.
Als kind las ik in de zestiger jaren de vier deeltjes van Anne de Vries. Reis door de nacht heette de verzamelbundel met titels als: De duisternis in, De storm steekt op, Ochtendgloren, De nieuwe dag: dat er na die lange oorlogsjaren toch weer licht zou komen en zelfs een nieuwe dag.

De periode 1940-1945 is een begrip geworden. Je zou haast vergeten dat het best veel korter en ook nog veel langer had kunnen duren. De eerste Britse overwinning bij El Alamein in Noord Afrika was er al in juli 1942 en de slag om Stalingrad werd door het Rode Leger beslist in februari 1943. Wij weten nu hoe het is gegaan, maar zij die toen leefden wisten dat niet en net als nu waren er optimisten en pessimisten.
Minder zwart-wit
Het dagelijkse leven ging door, maar er was ineens of geleidelijk ook een andere (wan)orde en iets kon rakelings goed gaan, maar ook ontzettend verkeerd. Ook in Giethoorn waren de reacties op de bezetting divers. Het helpt ons nu niet meer om zwart wit over goed of fout te spreken. De voorstelling in het Kulturhus van de Stichting muzikale vertellingen van Jet Pit heette dan ook niet voor niets ‘Keuze of geen keuze’. De oorlog heeft diepe sporen getrokken in levens van mensen. Keuzes van ouders hebben consequenties voor hun kinderen tot op de dag van vandaag. Goed was er in verschillende smaken, maar dit geldt ook voor fout. Ook in Giethoorn waren actieve NSB-ers. Naar verluidt was dit vooral te wijten aan de onvrede van de bevolking vanwege de onteigening van de gronden ten behoeve van de ontginningen van de polders rond Giethoorn. Van de NSB werd verwacht dat deze haar belangen beter zou behartigen dan de reeds gevestigde politieke partijen. Armoede en frustratie maakten mensen vatbaar voor de beloften van het Nationaalsocialisme. Zou dit schrale leven niet veel beter kunnen worden? Wie behartigt anders onze Gieterse belangen!? Dit klonk aanstekelijk en niet iedereen had oog voor de donkere wolken die zich boven ons land samenpakten.
Verzet
Al spoedig groeide het verzet en werden ondergrondse netwerken opgezet. Het ging om onderduikadressen, valse papieren en bonkaarten, pilotenhulp en niet te vergeten de illegale pers. De spil van het verzet in Giethoorn was wachtmeester Willem Visscher (1898-1967). Hij was postcommandant van de rijksveldwacht en vertegenwoordiger van de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers in en rond Giethoorn. Hij is later postuum onderscheiden met het Verzetsherdenkingskruis van de Stichting 40-45 en in 2016 werd als eerbetoon een straatnamenbord onthuld aan het voetpad naar de Bartus Warnersweg.
In de moeilijke oorlogsjaren heeft Visscher een bijzondere plaats ingenomen. Vrijwel alle draden van de illegaliteit kwamen bij hem samen. Hij verspreidde de illegale Trouw, verboden wapens en regelde het onderbrengen van onderduikers in en rond Giethoorn. Visscher werkte niet mee met de Duitse bevelhebbers en deed vaak juist het tegenovergestelde. Waren er razzia’s op komst dan stuurde hij met gevaar voor eigen leven waarschuwingen rond. Hij wist een inval te verijdelen in een kantoor waarin alle documenten en distributiekaarten lagen die bestemd waren voor onderduikers. Hij gaf mensen nieuwe hoop in de meest duistere periode van de bezettingstijd. “Onze vader was een man met passie voor vrede die niet tegen onrecht kon”, aldus dochter Jet.
Op 4 januari 1944 werd Visscher opgepakt en uiteindelijk naar een dodencel overgebracht. Er volgde geen executie en hij wist aan transport te ontkomen door te vluchten. Ontroerend wat er gebeurde toen het bericht door het dorp ging ‘Visscher is er weer’. In een ommezien was er veel volk op de been en ’s avonds kwam het fanfarekorps en dat speelde het Wilhelmus. Toen op de dag van de bevrijding een paar joodse onderduikers die zojuist hun schuilhoek in de doopsgezinde pastorie hadden verlaten, hem op het Paardepad zagen staan, omhelsden zij hem spontaan. Een hartelijker bewijs van dank voor het licht dat Visscher in hun duister bestaan was geweest is nauwelijks denkbaar. De reis door de nacht was voorbij. Een nieuwe dag brak aan. Ook 80 jaar later is er nog veel te gedenken en te vieren!
Onderduikers in de Giethoornse pastorie;
Fragment uit: Doopsgezinde bijdragen 41, Themanummer: Doopsgezinden in de Tweede Wereldoorlog, pp 273 e.v. (digitaal te vinden op internet via DHK). Geschreven door Lies van der Zee.
Van 1916 tot 1927 was ds. T.O. Hylkema aan de doopsgezinde gemeente
in Giethoorn verbonden. Op zijn instigatie is toen het Kraggehuis gebouwd
als vakantieverblijf voor doopsgezinde jongeren. Al spoedig werden hier ook via de Algemene Kamp Centrale (hierna: AKC) landelijke jeugdkampen georganiseerd. Naast ds. Hylkema waren zijn vrouw en een vriendin van hen, mevrouw Driebergen, betrokken bij het reilen en zeilen van de kampen. De taken waren verdeeld. De familie Driebergen, wonend op de Amersfoortse Berg in Amersfoort, zorgde voor de organisatie. De familie Driebergen was tevens goed bevriend met de Joodse familie Manassen die ook op de Amersfoortse Berg woonde, tegenover de Driebergens. Het gezin Manassen bestond uit de ouders en twee zonen, Loet en Joost. Toen WO II uitbrak, was Loet zestien en Joost elf jaar. Al sedert de beginjaren van de oorlog was mevrouw Driebergen betrokken bij het verzet.13 Zij had al spoedig in de gaten dat het van levensbelang was dat de familie Manassen zou onderduiken. Zij regelde voor de ouders van beide jongens een onderduikadres in Voorburg bij een gereformeerde dame van 75 jaar.
Omdat zij nog steeds betrokken bleef bij de kampen in het Kraggehuis, had ze inmiddels ook de Mulders leren kennen. Mevrouw Driebergen had mensenkennis en zij begreep al gauw dat de Giethoornse pastorie een veilig onderduikadres zou zijn voor Loet en Joost. In 1942 of begin jaren 1943 meldde Loet zich als onderduiker bij de Mulders. Hij was daar onder begeleiding van iemand uit de ondergrondse op de fiets naar toegekomen. De hele oorlog heeft hij binnen in de pastorie doorgebracht, behalve wanneer het een hele donkere nacht was, en hij even de vrijstaande tuin in mocht. In 1943 voegde zijn broer Joost zich bij hem in Giethoorn. Joost was in het bezit van een vals persoonsbewijs dat op naam stond van ene Aad Eysinga die dit document expres verloren had. Als Aad kon Joost, die doorging voor een neef van Mulder, zich in Giethoorn wat
vrijer bewegen dan zijn broer, waar beide jongens niet onbekend waren dankzij de connecties van mevrouw Driebergen. Zo had Loet nog in 1941 aan een jeugdkamp deelgenomen in het Kraggehuis. Tot zijn onderduik had hij op het gymnasium gezeten – na de oorlog kreeg hij het diploma als het ware cadeau. Ook beide ouders Manassen zouden de oorlog overleven. Loet ging na de oorlog rechten studeren en werd jurist in het bedrijfsleven. Joost kreeg na de oorlog privéles en ging daarna scheikunde studeren, waarna hij naar Israël emigreerde en professor in de scheikunde werd aan het Weiszman College.
In 1943 dook ook Hans Lakmaker onder in de doopsgezinde pastorie. Deze seculier Joodse jongen uit een rood Mokums nest studeerde medicijnen in Amsterdam. Later bleek dat hij als enige van het gezin de oorlog had overleefd– zijn ouders en broer Bert waren door verraad opgepakt. Hans Lakmaker zou jarenlang als geliefd huisarts in de hoofdstad fungeren, echter zonder tegenover zijn kinderen ooit over zijn oorlogservaringen of zijn verdrongen Joodse achtergrond te reppen. In 1991 pleegde hij zelfmoord. Vermoedelijk was ook Hans via mevrouw Driebergen in de Giethoornse pastorie terechtgekomen, maar zeker is dat niet. Ook Hans mocht de pastorie niet uit.
Abraham Mulder drukte de jongens op het hart nooit met anderen over de pastoriebewoners te praten. Ook de dienstbode, mevrouw H. Schreur, kreeg van Mulder zo’n spreekverbod. Zij heeft eenmaal haar mond voorbij gepraat toen ze ernstig ziek thuis lag en ijlde. Mocht er onraad zijn of razzia’s gehouden worden, dan was er een schuilplaats tussen de vloer op de eerste verdieping en de kasten aan weerzijden van de schuifdeuren, als ook boven de schuifdeuren op de begane grond tussen de voor- en achterkamer. Mevrouw Schreur en Loet Manassen herinneren zich beiden een razzia, waarbij de Duitsers bij de pastoriedeur door mevrouw Mulder zo trefzeker toegesproken werden, dat ze weer vertrokken zonder huiszoeking te doen.
In de loop van 1943 kwamen er nog drie Joodse onderduikers bij, het echtpaar Biallosterski en de moeder van de echtgenoot. Volgens Loet Manassen en mevrouw Schreur waren deze mensen niet zo gemakkelijk in de omgang, wat zo nu en dan wel spanningen in de pastorie te weeg bracht. De Biallosterski’s werden dan ook met de nodige omzichtigheid behandeld. Moeder Biallosterski ging in Giethoorn door het leven als tante Annie, een zogenaamde tante van dominee Mulder. Samen met Joost ging zij regelmatig naar de zondagse dienst in de vermaning, zonder dat er door de Mulders druk op hen werd uitgeoefend.
In de hongerwinter van 1944 deelde Mulder tijdens een kerkdienst mee dat het dringend nodig was dat mensen uit het westen ook in Giethoorn opgenomen moesten worden. Sommige gemeenteleden murmureerden daartegen: dominee had zelf toch zo’n ruime pastorie, zodat hijzelf wel berooide westerlingen kon herbergen. Zo kwamen er nog eens twee bewoners bij. Tegen het einde van de oorlog telde de pastorie elf bewoners: Mulder en zijn vrouw, hun jongste dochter Tine, zes onderduikers en het in 1944 ondergebrachte echtpaar. Een groot voedselprobleem was er niet. De pastoriebewoners kregen extra voedselbonnen via mevrouw Driebergen. Dochter Tine, die in Steenwijk de opleiding tot apothekersassistente volgde, haalde daar de boodschappen bij diverse winkels om maar niet op te vallen en argwaan te wekken. Melkproducten kregen zij onder meer van het hoofd van de ondergrondse in Giethoorn, veehouder W. Mulder die recht tegenover de pastorie woonde.
Over de impact op Abraham Mulder van het herbergen van al die onderduikers in zijn huis schreef hij in 1949:
Mijn geheugen heeft in de oorlogsjaren, ook door de spanning om zes Joodse mensen die in onze pastorie gedurende meer dan twee jaren verborgen waren, zeer geleden. De gewoonste kennis heb ik soms niet meer paraat.
Fragment uit: Doopsgezinde bijdragen 41, Themanummer: Doopsgezinden in de Tweede Wereldoorlog, pp 273 e.v. (digitaal te vinden op internet via DHK). Geschreven door Lies van der Zee.
1944 Pastorie in oorlogstijd;
In deze maandelijkse rubriek duikt Gerke van Hiele, predikant van de Doopsgezinde Gemeente, in het Gieters verleden. Deze week keert hij terug naar 1944.
In de pastorie naast de doopsgezinde kerk woonden in 1944 elf mensen. Ds. Abraham Mulder met zijn vrouw Johanna en dochter Tine, zes joodse onderduikers en nog een echtpaar. (Bijna) iemand die wist van deze verborgen geschiedenis. Het is een huis met verhalen, deels nog opgetekend door ds. Lies van der Zee (hier voorganger van 1977-1979) en met als ooggetuige Henny Schreur, die in die jaren in de pastorie in de huishouding werkte. De verstopplekken tussen de vloer op de eerste verdieping en de kasten bij de schuifdeuren zijn lang in het huis zichtbaar gebleven. Wat een onrust, angst en onzekerheid moet dat toch gegeven hebben om te horen dat er een razzia op komst zou zijn. Melkproducten kregen zij van het hoofd van de ondergrondse, veehouder Willem Mulder die recht tegenover de pastorie woonde.

Willem Mulder
Onderduikers
Waar moet je eigenlijk aan denken bij het leven van onderduikers? Wat kan je je daar nu bij voorstellen? Hoe zagen hun dagen er uit? Hoe hielden mensen zoiets eigenlijk vol? Wat zou dit van hen gevergd hebben? Hoe zou het zijn om geen kant uit te kunnen, geen contacten kunnen onderhouden met familie, niet weten waar ze zich bevinden, niet weten of ze überhaupt nog in leven zijn? De een kon zich wat vrijer bewegen, de ander mocht alleen even buiten in de tuin komen als het een donkere maanloze nacht was.
Risico’s nemen
We kunnen ons ook afvragen hoe iemand er toe kwam om onderduikers te gaan herbergen. Hoe kan iemand zo’n risico hebben genomen? Waarom doet iemand zoiets? Uit plicht, of nood of bijverdienste, maatschappelijk bewustzijn en wie weet zelfs Godsbesef? Natuurlijk duurde het even voordat gaande de bezetting het misdadige karakter van het nationaalsocialisme aan het licht kwam. Achteraf kunnen we er nog van huiveren hoe stapsgewijs de Joodse bewoners van ons land werden geïsoleerd en in grote getale werden weggevoerd. Wie kon zich nu een overheid voorstellen voor wie alles geoorloofd was? Dat kan toch niet waar zijn? En wat betekent dit als dit wel waar blijkt te zijn? Weer die huiver en goddank waren er ook mensen met de moed om hier wat aan te doen.
De laatste jaren zijn mijn vrouw stukje bij beetje in contact gekomen met een aantal familieleden van deze onderduikers, deels jonge jongens. Een van hen was Hans Lakmaker. Hans was student medicijnen en kwam uit een socialistisch gezin. Dat we zoveel over zijn achtergrond weten is te danken aan zijn dochter Joosje die na de dood van haar vader in 1991 een prachtig boek Voorbij de Blauwbrug schreef over haar joodse grootvader Leman Lakmaker (1885-1942). Het is een familiegeschiedenis en tegelijk spiegel van een sociaal als politiek zeer bewogen tijd. De opkomst van de industrialisatie, de vakbonden, twee wereldoorlogen en de allergrootste armoede in de oude Jodenbuurt in Amsterdam. Twee andere jongens waren Loet en Joost Manassen, 20 en 15 jaar oud. Zij waren in Giethoorn terecht gekomen via hun Amersfoortse connectie met fam. Driebergen die veel op het Kraggehuis kwam. Joost kon zich dankzij vals persoonsbewijs vrijer in Giethoorn bewegen en doorgaan voor een neef van ds. Mulder. De beide jongens en hun ouders zouden de oorlog overleven. Loet ging rechten studeren en Joos studeerde scheikunde en emigreerde naar Israël.